Kerstliederen
Daar ligt in de kribbe lief Jezuke zoet,
het lammeke Gods dat ons zondekes boet.
Het komt uit den hemel,
waar d’engeltjes zijn,
om ons te verlossen van d’eeuwige pijn.
Om ons te verlossen van d’eeuwige pijn.
O! Ziet toch hoe schoon
het in ’t kribbeke ligt,
hoe ’t lacht op ons allen
met stralend gezicht.
Hoe ’t reikt met zijn armkes,
alsof het ons zei:
"Ik zie u zo geerne! Komt allen bij mij!
Ik zie u zo geerne! Komt allen bij mij"
Wij komen! Wij komen! O Jezuke zoet
Bij U is het schoon en bij U is het goed
Wij geven U alles,
’t zij groot of ’t zij klein:
wij willen voor eeuwig uw vriendekes zijn
Wij willen voor eeuwig uw vriendekes zijn.
O Kindje, in uwe handen
Beveel ik ziel en hert,
Met driften en stormen,
Met vreugd en levenssmert.
Gij ziet mijn driften branden,
Het zwellen van de vloed,
Hoe ’k tussen vrees en hope
Door ’t bange leven wroet.
O stil dat rustloos smachten,
Beveel aan vloed en wind
Wees Gij mijn hoop en have,
’k Ben uw, o god’lijk Kind.
Gij draagt in uwe handen,
De zee, zo diep en wild,
Een wenk, en strijd en stormen
Zijn, machtig Kind, gestild.
Dat God u, broeders, vreugdevolle dagen geven mag.
U weet dat Jezus Christus werd geboren deze dag.
Om allen te verlossen die Hij diep in zonden zag.
O tijding van vreugde en troost, vreugde en troost.
O tijding van vreugde en troost.
In Bethlehem van Israël op dit gezegend uur.
Werd Hij die ons verlossen zou geboren in een schuur.
Want nergens in heel Bethlehem was Hem een huis te huur.
De Vader in de hemel zond een goede bode neer.
Aan alle herders die hij vond gaf hij de tijding weer.
Geboren is in Bethlehem de Zoon van God de Heer.
En bij dit blijde lied zijn zij in vuur en vlam geraakt.
Ze lieten al hun schapen waar ze lagen onbewaakt.
En hebben overhaast de tocht naar Bethlehem gemaakt.
Ze kwamen dan in Bethlehem en vonden onze Heer.
Gelegen in een stal, gelijk de engel had geleerd.
Zijn lieve moeder knielde biddend bij de kribbe neer.
Als Bethlehem geen plaats meer heeft
voor ’t Kind dat wordt geboren.
Alleen een grot nog ruimte geeft,
laat zich de hemel horen.
Gloria, gloria in excelsis Deo
Gloria, gloria in excelsis Deo
Als engelen zingen in de nacht
er is een Kind gekomen,
dan zien de herders op hun wacht,
de sterren aan de bomen.
Gloria, gloria in excelsis Deo
Gloria, gloria in excelsis Deo
Als herders durven op te staan
niet lachen maar geloven,
en naar het Kind zijn toegegaan,
dan zingt de hemel boven.
Gloria, gloria in excelsis Deo
Gloria, gloria in excelsis Deo
Als wijzen reizen en de ster
de weg weet zonder vragen,
dan is de vrede niet meer ver
dan komt God’s welbehagen
Gloria, gloria in excelsis Deo
Gloria, gloria in excelsis Deo.
Als d’herders hun schaapjesbewaakten,
zo scheen’ de stralen te dalen op d’aarde beneen.
De engel vertelt de herders in ’t veld:
Gods Zoon is geboren, dus maakt u te been.
Dus loofden en zongen de eng’len reen:
Treedt vaardig, ’t is waardig, gij herders gemeen.
Verhoort onze stem: te Bethlehem,
daar zult gij vinden dat Kindeke kleen.
De herdertjes liepen en lieten hun vee,
met zingen en springen, vol vreugde alree.
Dus liepen zij al en vonden de stal,
daar brachten zij Jezus veel zoetigheid mee.
Daar zagen zij Jezus bij beesten geleid,
gewonden, en vonden, al’t haar was gezeid.
Toen gingen zij weer en loofden de Heer:
Zij hebben Gods grote genade verbreid!
Nu laten wij als deze herder bij nacht
ons leven begeven en houden goe wacht,
en zoeken Gods rijk, opdat wij gelijk
door Jezus Gods kinderen worden geacht.
Daar kwamen drie koningen met ene ster,
à la berline postiljon
Zij kwamen van bij en zij kwamen van ver,
à la berline postiljon
Van cher ami tot in de knie,
wij zijn drie koningskinderen.
Sa pater trek naar Vendelo,
van cher ami.
Zij waren den hogen berg opgegaan,
à la berline postiljon
En zagen de sterre daar stille staan,
à la berline postiljon
Wel sterre ge moet er zo stille niet staan,
à la berline postiljon
Ge moet er met ons naar Betlehem gaan,
à la berline postiljon
Zij gingen dan in een beenhouwerij,
à la berline postiljon
Zij kochten een hesp en zij stolen er drij,
à la berline postiljon
Als Melchior van zijn kemel kwam,
à la berline postiljon
Toen brak hij zijn schenkels al onder den tram,
à la berline postiljon
Toen Balthazar in zijnen vlooienbak lag,
à la berline postiljon
Toen schreef hij een artikel aan ’t Nieuws van den Dag,
à la berline postiljon.
De hemel was lang verloren
Verloren door Adams val
Een Kindeke wordt geboren
In ene arme stal
Het daalt uit de hemel neder
En schenkt ons de hemel weder
’t Is God wiens hand de wereld draagt;
Die rust op de schoot der Maagd.
Gloria, gloria, in excelsis Deo
Gloria, glorie, in excelsis Deo
Zo gallemt in ’t hoogst der hogen
Zo gallemt in Bethlehem
Langs vurige hemelbogen
Der eng’len blijde stem
Gaat herderkens, wilt niet vrezen
nu komt Hij, die lang voor dezen
U werd beloofd door ’s Heren mond
Gaat, herderkens, gaat terstond.
Zij laten hun kudde alleene
Alleen in het veld bij nacht
En komen dan een voor ene
Bij Jezus, die hen wacht
O heilige roep van boven
O willig en vast geloven
Die kleinen al verlaten doet
Hen leidende aan Jezus’ voet.
De herdertjes lagen bij nachte
Zij lagen bij nacht in het veld
Zij hielden vol trouwe de wachte
Zij hadden hun schaapjes geteld
Daar hoorden zij ’d engelen zingen
Hun liederen vloeiend en klaar
De herders naar Bethlehem gingen
’t Liep tegen het nieuwe jaar
Toen zij er te Bethlehem kwamen
Daar schoten drie stralen dooreen
Een straal van omhoog zij vernamen
Een straal uit het kribje benee
Daar vlamd’ er een straal uit hun ogen
En viel op het Kindeke teer
Zij stonden tot schreiens bewogen
En knielden bij Jesus neer
Maria die bloosde van weelde
Van ootmoed en lieflijke vreugd
De goede Sint Jozef hij streelde
Het Kindje der mensen geneugt
De herders bevalen te weiden
Hun schaapkens aan d’engelenschaar
Wij kunnen van ’t kribje niet scheiden
Wij wachten het nieuwe jaar.
’k Ga naar Bethlehem, pa-ram pam pam pam
en sla mijn trom voor Hem, pa-ram pam pam pam.
Want waar de sterre scheen, pa-ram pam pam.
Is plaats voor iedereen, pa-ram pam pam pam
ram-pam pam pam, ram-pam pam pam.
Jezus de Koning kwam, pa-ram pam pam pam.
In de stal, pa-ram pam pam pam, ram-pam pam pam.
’Jezus, ’k kom naar U, pa-ram pam pam pam
ik heb niet veel voor U; pa-ram pam pam pam.
geen kussen voor Uw troon, pa-ram pam pam.
geen parel voor Uw kroon, pa-ram pam pam pam
ram-pam pam pam, ram-pam pam pam.
’k Sla mijn trom zo graag, pa-ram pam pam pam.
in Uw stal, pa-ram pam pam pam, ram-pam pampam.
En Maria zei: pa-ram pam pam pam
’Je slaat je trom zo blij, pa-ram pam pam pam.
En kijk, mijn kindje lacht. pa-ram pam pam.
Het heeft op jou gewacht. pa-ram pam pam pam
ram-pam pam pam, ram-pam pam pam.
Sla je trommel maar, pa-ram pam pam pam.
in de stal.’ pa-ram pam pam pam, ram-pam pam pam.
En hij sloeg de trom, pa-ram pam pam pam
het werd al stil alom, pa-ram pam pam pam.
de eng’len waren heen, pa-ram pam pam.
ook d’ herders, één voor één. pa-ram pam pam pam
ram-pam pam pam, ram-pam pam pam.
Maar hij sloeg de trom, pa-ram pam pam pam.
in de stal, pa-ram pam pam pam, ram-pam pam pam.
Er kwamen drie koningen met ene ster,
Zij kwamen van bij en zij kwamen van ver.
Zij kwamen de hoge berg opgegaan
Zij vonden de sterre daar stille staan.
Wel sterre, gij moet er zo stille niet staan
Gij moet met ons naar Bethlehem gaan
Naar Bethlehem binnen die schone stad,
Waar Maria met haar kindetje zat
Zij gaven dat kindetje menigvoud,
van wierook en mirre en rode fijn goud.
De wijzen uit het oosten.
zagen de ster.
Zij namen hun kamelen,
en volgden haar van ver.
De wijzen kwamen binnen,
en knielden neer.
Zij legden hun geschenken
bij Christus de Heer.
Alle jaren weder op het vredefeest,
daalt het Kerstkind neder, wijdt ons door zijn geest.
Brengt ons met zijn zegen, vreugd en zoete vreê,
gaat op alle wegen vriend’lijk met ons mee.
Ja, ook mij ter zijde, gaat die Godsgezand,
wil zo zacht mij leiden, aan zijn trouwe hand.
Die eerste kerstnacht
hielden herders de wacht
toen een engel de blijde boodschap hen bracht.
In Bethlehems veld
werd hen ’t wonder vermeld
over vrede en liefd’ en vervulling verteld.
Die eerste kerstnacht
brak, zo lang verwacht
Gods liefde door met onstuitbare kracht
Toen de schrik wat was vergaan,
keken zij elkaar aan
en zeiden: Laat ons maar naar Bethlehem gaan.
In een voerbak voor ’t vee
lag het Kindje, dat vree
voor de mensen moest brengen.
Gaan wij met hen mee
Met het heldere licht
van een ster op ’t gezicht
gingen zij naar de kudde, terug naar hun plicht.
Ook drie wijzen van ver,
geleid door die ster,
zochten ’t kindje, al vragend her en der.
Voor het Kindeke teer
legden zij schatten neer
als een huldebetoon aan hun Vorst en hun Heer.
Verheugd en voldaan
zijn ze huiswaarts gegaan;
zij hadden Gods boodschap aan mensen verstaan.
Geven wij God eer en prijs
elk op onz’eigen wijs,
want Hij toont ons de weg naar het paradijs.
Niet door rijkdom of macht,
niet met praal of met pracht,
maar in eenvoud en liefde wordt Gods Woord volbracht.
We zijn de drie wijzen uit Orient,
We zijn aan geen honger of kou gewend,
We hebben een kemel, we hebben een paard,
Maar hebben geen eten, geen vuur en geen haard.
Draai, draai, sterreke draai
Moederke geef ons een spieke vlaai,
Een kissende pens of een koek met spek,
Want Balthazar is zo’n lekkerbek
We kwamen zo ver van uit Orient,
We kwamen na dagen Herodes omtrent,
Zijn tong was zo vals en zijn woorden zo laf,
Hij sprak van een troon en hij dacht aan een graf
We zijn de drie wijzen uit Orient,
We kwamen in Bethlehem onbekend,
De ster bleef er boven een stalleken staan,
Ons hart was zo wonderlijk aangedaan
We zijn de drie wijzen uit Orient,
We zagen nog nimmer een kind, zo jent,
We voelden zijn liefde, we zagen zijn nood,
We leegden ons beurs in zijn moederkens schoot
Nu keren we weder naar Orient,
We keren in vrede waar God ons zendt,
We worden verlost en we worden bemind.
Waar reist ge heen, zo in de nacht,
drie koningen, drie koningen,
beladen met uw garvenvracht, drie koningen?
We volgen alle drie Gods ster,
die wenkt ons aan de einder ver,
en straalt als nooit een sterre straalt,
want God is op de aarde gedaald.
Gloria,Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Waar reist ge heen, zo onverstoord,
drie koningen, drie koningen,
uw kemels stappen immer voort, drie koningen?
Te Bethlehem in ’t stille dal,
daar staat een nederige stal,
daar is’t dat God zijn woning koos,
terwijl het buiten hevig vroos.
Gloria,Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Waar reist ge heen, zo wel gemoed,
drie koningen, drie koningen,
Ge wuift ons toe met blijde groet, drie koningen?
We dragen goud en wierook mee,
de mhyrre ook van peis en vree,
want dat alleen past voor het kind,
dat in zijn smart ons vreugde wint.
Gloria, Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo.
Er is een kindeke geboren op aard
Er is een kindeke geboren op aard
’t Kwam op de aarde voor ons allemaal
’t Kwam op de aarde voor ons allemaal
Er is een kindeke geboren in ’t strooi
Er is een kindeke geboren in ’t strooi
’t Lag in een kribje gedekt met wat hooi
’t Lag in een kribje gedekt met wat hooi
’t Kwam op de aarde voor ons allegaar
’t Kwam op de aarde voor ons allegaar
’t Wenst ons een zalig nieuwjaar
’t Wenst ons een zalig nieuwjaar.
Engelkens door ‘t luchtruim zwevend,
zongen zo blij, zo wonderzacht.
Van de Heer van dood en leven,
die de vrede op aarde bracht.
Gloria in excelsis Deo,
gloria in excelsis Deo.
Zongen zo blij, zo wonderklare,
van ‘t zoete kindeke, onze Heer.
En de herderkens die er waren,
knielden bij de kribbe neer.
Gloria in excelsis Deo,
gloria in excelsis Deo.
Er is een roos ontsprongen,
uit ene zuiv’re stam
Die, naar profeten zongen,
voortkwam uit Jesse’s stam
Zij heeft haar bloem gebracht
Al in de koude winter,
in ’t midden van de nacht
Wij loven U Maria
en ’t Kind dat Gij ons bracht.
hij is ons aller vreugde
Het licht in duistre nacht.
U Kindje in deez’stal,
aanbidden wij tezamen,
O Koning van ’t Heelal.
Er is een roos ontsprongen
uit ene wortelstam.
Die, lijk ons d’ouden zongen
uit Jesse ’t leven nam.
Nu heeft zij bloem gebracht
in ’t midden van de winter,
in ’t midden van de nacht.
De witte vlokjes zweven
doorheen in bos en veld.
Een kindje werd geboren,
heeft moeder ons verteld,
in koude winternacht.
’t werd in een stal geboren
en eng’len hielden wacht.
Ere zij God
Ere zij God
In de hoge, in de hoge, in de hoge
Vrede op aarde
Vrede op aarde
In de mensen een welbehagen.
Ere zij God in de hoge
Ere zij God in de hoge
Vrede op aarde 4X
In de mensen een welbehagen
In de mensen een welbehagen, een welbehagen
Ere zij God
Ere zij God
In de hoge, in de hoge, in de hoge
Vrede op aarde
Vrede op aarde
In de mensen een welbehagen.
Ere zij God in de hoge
Ere zij God in de hoge
Vrede op aarde 4X
In de mensen een welbehagen
In de mensen een welbehagen, een welbehagen!
Amen, amen, amen, amen.
Ere zij god, Ere zij God
In den hoge, in den hoge, in den hoge
Vrede op aarde, vrede op aarde
In de mensen een welbehagen
Ere zij God in den hoge,
Ere zij God in den hoge
Vrede op aarde, vrede op aarde
In de mensen, in de mensen, een welbehagen
In de mensen, een welbehagen, een welbehagen.
Geen wiegje als rustplaats, maar een krib was ’t weleer,
waar ’t Kindeke Jezus lei zijn hoofdje ter neer.
De sterren, zij keken van de hemel zo mooi,
naar het Kindeke Jezus, hoe hij sliep in het hooi.
Door ’t loeien der koetjes was het Kindje ontwaakt,
maar daardoor werd ’t Kind niet aan ’t schreien gemaakt.
Heer Jezus, nu ziet God uit de hemel ter neer,
ik dank U, dat g’eens ook een kindje waart, Heer.
O zegen de kind’ren veraf en dichtbij,
Gij houdt van hen allen evenveel als van mij.
Gij wilt, dat wij kind’ren al zijn wij nog klein,
bij U in de hemel ook eens zullen zijn.
Wij hebben de ster in het oosten gezien.
Gloria, gloria Deo.
Een teken van God voor ons, simplele liën.
Gloria in excelsis.
Al hadden wij allen veel zonden gedaan.
Gloria, gloria Deo.
Toch zijn wij met spoed naar het stalke gegaan.
Gloria in excelsis.
Daar zat er Maria geknield op het stro.
Gloria, gloria Deo.
Sint Jozef bekeek ons en lachte wat blo.
Gloria in excelsis.
In ’t Kribje lag Jezus, zo hulpeloos klein.
Gloria, gloria Deo.
Hoe kon er dat wichtje de Heiland toch zijn?
Gloria in excelsis.
Maar toen keek het Kindje ons liefelijk aan.
Gloria, gloria Deo.
En zijn we tesamen aan’t bidden gegaan.
Gloria in excelsis.
O, vrienden hebt gij soms ook zonden gedaan.
Gloria, gloria Deo.
En vreest niet om vlug naar het stalke te gaan.
Gloria in excelsis.
Want Jezus, die God is, bemint ons zo teer.
Gloria, gloria Deo.
O, gaat dan en knielt bij zijn kribbeke neer.
Gloria in excelsis.
Eer zij God in onze dagen
eer zij God in deze tijd
mensen van het welbehagen
roept op aarde vrede uit
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Eer zij God die onze Vader
en die onze Koning is
Eer zij God die op de aarde
naar ons toe gekomen is
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Lam van God, Gij hebt gedragen
alle schuld tot elke prijs
geef in onze levensdagen
peis en vree, kyrieleis
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo.
God zij lof gegeven
Boven ’t firmament
Die op aard het leven
Ons met Jezus zendt
Jezus, kind geboren
Uit een zuiv’re maagd,
Die met Gods trezoren
vloeien
Langs zijn wangen teer,
Moeders tranen gloeien
Drupplend op Hem neer.
Zondaars, op die wangen,
Vaagt die tranen af,
En gij zult erlangen
Kwijting van uw straf.
Alleluia, alleluia, alleluia
Glorie in den hogen,
Zingt der Englen stem
’t Galmt aan ’s Hemels bogen,
Over Bethlehem
En de snaren trillen,
Van dit troostwoord mee
Die het goede willen,
Hun zij zielenvree.
Alleluia, alleluia, alleluia.
Hoort gij ’t lustige fluitgeschal
galmen over berg en dal
blijde liedje der herders na
Gloria, gloria, gloria
Toen wij lagen dees nacht in ’t veld,
och, wij waren zoo ontsteld,
daalde een engel naar ons beneen,
en een hemelsch licht verscheen.
De engel zei ons: "weest niet bevreesd:
Gods woord is volbracht geweest.
Dees gelukkige tijding
zal vreugde baren overal."
"Heden daalde de Heiland neer,
’tis de Christus, uwe Heer,
pas geboren in Bethlehem,
aan dit teeken hent gij hem."
"Gij zult vinden," zoo sprak de geest
tot ons, herders, nog bevreesd,
"een met doekjes omwonden wicht,
dat in eene kribbe ligt."
Op dien stond kwam een talloos heer
hemelgeesten naar ons neer,
lovend God met den engel mee:
"Gloor aan God, op aarde vree!"
En toen zegden wij blij te moe:
"Laat ons gaan naar Bethlem toe,
laat ons zien wat er is geschied,
wat der englen nieuws bediedt."
En wij gingen er dan met spoed,
Jozef en Maria zoet,
’t Kindeken in de krib geleid,
alles vonden w’als voorzeid.
Daarom zingen w’een dankend lied.
’t Geen beloofd was is geschied.
Dat het klinke door Bethlehem,
in ’t akkoord van fluit en stem.
Herderinnekes, spoeit u wat
Trek naar Bethlehem, naar de stad
Een verkoren Kind geboren
in de nacht, in de nacht.
Hier zo lang door u verwacht
Kom met suiker, brood en zaen.
Wil wat pappeke maken gaan.
Herderinne ga toch binnen
bij het kind, bij het kind.
Want het u zo zeer bemint.
Zie de os en ’t ezeltje,
die verwarmen ’t kindeke.
Zie het beven, zuchtjes geven
in de kou, in de kou.
Want daar en is vuur noch schouw.
Nymphkes die zo zeer bemint,
kom warm doeken van het kind,
kom gij lieden pakpe zieden.
Kom ras aan, komt ras aan.
Jozef zal ze roeren gaan.
Breng een wiegske uit de stad,
en kom wieg het kindje wat,
Uwe Heere krijt zo zere.
Zing "sa sa", zing "sa sa
"Je-zus kind-je, na, na, na.
Herders, Hij is geboren
In ’t midden van de nacht
Die zo lang van te voren
De wereld heetft verwacht
Vrolijk o herderkens
Zongen de engelkens
Zongen met blijde stem
Haast u naar Betlehem.
Kinderkens van overal,
komt nu buiten, komt nu buiten,
kinderkens van overal,
komt nu buiten, naar het Kindjen in de stal
Wollen wantjes aan uw handjes,
hoge laarsjes voor de sneeuw,
Neemt uw poesje, poppenmoesje,
en uw beertje ook maar mee.
Kinderkens van overal,
zingt uw liedjes, zingt uw liedjes,
kinderkens van overal,
zingt uw liedjes, dat ze klinken door de stal
Roert de trommel als een hommel,
blaast op blokfluit of trompet,
laat als bietjes nu uw liedjes,
gonzen tot een blij gebed.
Sjok, sjok, sjok liep het ezeltje
helemaal naar Betlehem
Sjok, sjok, sjok liep het ezeltje
helemaal naar Betlehem
O Maria was zo moe
ze deed af en toe haar oogjes toe
Sjok, Sjok, Sjok
Sjok, sjok, sjok liep het ezeltje
Jozef zocht naar onderdak
Sjok, sjok, sjok liep het ezeltje
Jozef zocht naar onderdak
maar ze zeiden het spijt ons zeer,
we hebben helaas geen slaapplaats meer.
Hop, hop, hop liep het ezeltje,
want het rook een warme stal
Sjok, sjok, sjok liep het ezeltje
want het rook een warme stal
Daar en wie had dat gedacht
werd jezus geboren in die nacht.
Hoe leit dit kindeke hier in de kou;
Ziet eens hoe alle zijn ledekens beven,
Ziet eens hoe dat het weent en krijt van rouw!
Na, na, na, na, na, na Kindeke teer,
Ei, zwijg toch stil, sus, sus!
En krijt niet meer.
Sa, ras, dan Herderkens, komt naar de stal;
Speelt op uw vedelkens voor dit teer lammeke;
Speelt er dan zachtje tot het slapen zal!
Na, na, na, na, na, na Kindeke teer,
Ei, zwijg toch stil, sus, sus!
En krijt niet meer.
En gij, o engeltjes, komt naderbij;
Zingt dan uw liedekens voor dit lief kindeke;
Wilt het vermaken met uw melodij;
Na, na, na, na, na, na Kindeke teer,
Ei, zwijg toch stil, sus, sus!
En krijt niet meer.
Hoor, de englen zingen d’eer van de nieuw geboren Heer.
Vreed’ op aarde, ’t is vervuld;
God verzoent der mensen schuld.
Voegt u, volken in het koor,
dat weerklinkt de hemel door,
zingt met algemene stem
voor het kind van Bethlehem.
Hoor de englen zingen d’eer
van de nieuw geboren Heer.
Hij die heerst op ’s hemels troon,
Here Christus, Vaders zoon,
wordt geboren uit een maagd
op de tijd die God behaagt.
Zonne der gerechtigheid,
woord dat vlees geworden zijt,
tussen alle mensen in,
in het menselijk gezin.
Hoor de englen zingen d’eer
van de nieuw geboren Heer.
Lof aan u die eeuwig leeft
en op aarde vrede geeft,
Gij die ons geworden zijt,
taal en teken in de tijd,
al uw glorie legt Gij af
ons tot redding uit het graf,
dat wij ongerept en rein
nieuw geboren zouden zijn.
Hoor de englen zingen d’eer
van de nieuw geboren Heer.
In opa’s oude schuur
daar staat een arreslee,
en als het ’s winters sneeuwt
gaan wij weer met hem mee.
We glijden door de sneeuw.
Het paard loopt in galop.
Wij knusjes achterin de slee,
en opa zit voorop.
Jingle bells, jingle bells
in de arreslee.
Je hoort de belletjes van ver,
en wij zingen mee.
Jingle bells, jingle bells
niets is er zo fijn
dan als het sneeuwt met opa
in de arreslee te zijn.
Het weer is koud en guur
’t is glad, dus opgepast.
M’n sjaal hangt in de wind
en ik hou me stevig vast.
Zo’n ritje met de slee
dat duurt toch veel te kort.
Ik kijk er graag naar uit
als het weer winter wordt.
Jingle bells, jingle bells
in de arreslee.
Je hoort de belletjes van ver,
en wij zingen mee.
Jingle bells, jingle bells
niets is er zo fijn
dan als het sneeuwt met opa
in de arreslee te zijn.
De nacht hing als een woud zo dicht
rondom hun laaiend vuur,
maar plots werd heel de hemel licht,
als bij het morgenuur.
Er stond voor hun verschrikt onthaal,
een engel wit en groot,
in hel en glanzend lichtgestraal,
at hem met goud omgoot.
Zij wendden bang omlaag hun blik,
en beefden immer meer,
Hij echter riep: "Heb toch geen schrik,
de Hemel daalt hier neer."
De Hoogste Heer van ’t groot heelal,
Hij kwam bij u als kind,
Bekijkt die ster als op gindsen stal,
sta op en loop gezwind.
Dan trok de engel plots weer voort,
maar ver nog klonk daarna,
vol jubel over heel dit oord,
het hemels Gloria.
Zij liepen heen en vonden gauw,
een Kindje op wat stro,
in d’arme stal, in felle kou,
toen werden ze zo vro.
Ze drukten hun verbazing uit,
en knielden biddend neer,
en speelden liedjes op hun fluit,
voor ’t Kindje, onze Heer.
Ze boden hun geschenken aan,
en toefden blij een wijl.
De wond’re ster bleef roerloos staan,
als boodschap voor het Heil.
Kling, klokje klingelingeling
kling, klokje kling
Kerstmis is gekomen
kaarsjes aan de bomen
kaarsje hier en overal
die ik strakjes branden zal
kling, klokje klingelingeling
kling, klokje kling!
Maria wit als morgenrijm,
beluistert eenzaam haar geheim.
Zijn and’re moeders ook zo stil?
Het kind mag komen lijk God wil.
Filius Dei, Fili Mariae
Zo zuiver als de sneeuw bij nacht,
zo arm en klein, zo pijnloos zacht,
Geen mensendroom was ooit zo schoon,
zo kwam toen Godes liefste Zoon.
Filius Dei, Fili Mariae
Gods Zoon verliet de stille schoot,
en werd gehoorzaam tot de dood.
De wereld huivert als een kind;
waarom hebt Gij ons zo bemind?
Filius Dei, Fili Mariae
O Licht, geboren uit een Maagd,
Gij hebt de duisternis verjaagd,
en wij, herboren in Uw bloed,
gaan U in stoeten tegemoet.
Filius Dei, Fili Mariae.
’t Is middernacht, zo rein als zilver
Drijft Cedrons vloed bij licht der maan
En, sidd’rend hoort de ziel der schepping
Het reddingsuur der wereld slaan.
Er zweeft iets in de glans der sterren
Alsof haar oog het wonder zag,
En zij aan God ’t geheimwoord vraagden
Van wat haar blik niet raden mag.
Bevend dringt door ’t stergewemel
Een heimnisvolle stem.
Als de groet van aard en hemel
Aan ’t kind van Bethlehem.
Bevend dringt door ’t stergewemel
Een heimnisvolle stem.
Als de groet van aard en hemel
Aan ’t kind van Bethlehem.
Het hemelwelf breekt glinst’rend open.
En, zwevend in een schitt’rend rond,
Daalt een blanke vlucht van eng’len
Op ’t arm en schamel plekje grond.
O God’lijk wichtje waarom koost gij
de stenen krib van Bethlehem?
En waarom niet de marm’ren zuilen
van ’t koninklijk Jerusalem?
O laat uw eng’len hene vlieden
En ’t mens’lijk oog uw blikken zien
De hemel bracht u zijne hulde
Laat de aarde U ook haar hulde biên.
Komt, herders, laat uw schapen weiden
Komt, prinsen, laat uw tronen staan
Want Hij alleen blijft vast en eeuwig,
Als een kroon en staf in rook vergaan.
De sterren hangen uit;
de wind zingt in de bomen,
Daarbuiten klinkt een luit
De herders zijn gekomen.
Douw, douw, kindje douw,
doe d’oogjes toe en slaap maar gauw.
O Lieve Vrouwke, wacht
We zullen U wat geven,
een warme schapenvacht
en nog een brood of zeven.
Douw, douw, kindje douw,
doe d’oogjes toe en slaap maar gauw.
En kijk, het Kindje lacht,
zo liefelijk, zo teder,
En wij, ’t is middernacht,
wij knielen biddend neder.
Douw, douw, kindje douw,
doe d’oogjes toe en slaap maar gauw.
Vieren wij saam de schone nacht,
Dat Jezuken werd geboren
Jezuken geeft met goedheid acht
Op zingende kinderkoren.
Gaan wij te saam, in d’arme stal,
Ons hart aan ’t Kindeke dragen,
Dat in genade aanhoren zal,
Wat brave kinderen vragen.
Jezuken, laat ons bedelied
Uw goddelijk hart behagen
Jezuken zoet, och, weigert niet,
Wat kleine kinderen vragen.
Hoog in de lucht weerklonk ’t akkoord
Van jub’lend’engeltonen
"Glorie aan God in ’t Hemeloord,
En vred’aan wie d’aard bewonen"
Geef dat ons hartje zuiver zij,
Gelijk Uw eng’len waren
Zo zal ’t U strelen, als ook wij
Ons lof en liederen paren.
Herderkens nodigt d’engelstem
U d’eersten hun groet te bieden.
Jezus verkiest in Bethlehem
De hulde van arme lieden
Heeft Hij niet zelf, Hij, Heer en God,
Hier willig d’armoe gedragen?
Leer ons, o Jezus, nooit ons lot
Ons’armoe nooit te beklagen.
Tedertjes trekt g’Uw handje omhoog,
En liefkoost Uw zuivere Moeder
Liefderijk schouwt Uw oogje in ’t oog
Van Jozef, de trouwe hoeder.
Maak dat wij steeds een dankbaar hart
Tot beide ons ouderen tonen
’t Goed, dat ons mild geschonken werd,
Met deugd en liefde belonen.
Komt allen tezamen, jubelend van vreugde
Komt nu, o komt nu naar Bethlehem
Ziet nu de vorst der eng’len hier geboren
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden, die Koning!
De hemelse eng’len riepen eens de herders
Weg van de kudde naar ’t schamel dak
Spoeden ook wij ons met eerbied’ge schreden
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden, die Koning!
O, Kind, ons geboren, sluim’rend in de kribbe
Neem onze liefd’ in genade aan
U die ons liefhebt, U behoort ons harte
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden
Komt laten wij aanbidden, die Koning!
(Katholiek)
Komt allen tezamen, onder ’t sterrenblinken
Een lied moet weerklinken voor Bethlehem
Christus geboren! zingen d’engelkoren
Venite adoremus, venite adoremus
Venite adoremus, Dominum
O kindeke Jesu, heeft ons hart gestreden
Geleden, gebeden, het was om u
Geef ons de vrede, dit is onze bede
Venite adoremus, venite adoremus
Venite adoremus, Dominum
Dan zullen wij weder, ruimer ademhalen
Bij ’t vrolijke stralen van ’t nieuwe jaar
Christus geboren zal ons toebehoren!
Venite adoremus, venite adoremus
Venite adoremus, Dominum.
Maria die zoude naar Betlehem gaan,
kerstavond voor de noene.
Sint Jozef zoude al met haar gaan,
om haar gezelschap te hoeden.
Het hageld’ en sneeuwde
en ‘t was er zo koud,
de rijp lag op de daken.
Sint Jozef tot Maria sprak,
“Maria wat zullen wij maken?”
Maria die zei: “Ik ben er zo moe,
laat ons een weinig rusten.
Laat ons een weinig verder gaan,
aan ‘n huizeke zullen wij rusten!”
Zij kwamen een weinig verder gegaan,
tot aan een boerenschure.
‘t Is daar waar Heer Jezus geboren werd,
daar sloten noch vensters noch deuren.
Komt, verwondert u hier, mensen,
ziet, hoe dat u God bemint,
ziet vervuld der zielen wensen,
ziet dit nieuw geboren Kind!
Ziet, die ’t woord is, zonder spreken,
ziet, die vorst is, zonder pracht,
ziet, die ’t al is, in gebreken,
ziet, die ’t licht is, in de nacht,
ziet die ’t goed is, dat zo zoet is,
wordt verstoten, wordt veracht.
Ziet, hoe dat men met Hem handelt,
hoe men Hem in doeken bindt,
die met zijne godheid wandelt
op de vleugels van de wind.
Ziet hoe ligt Hij hier in lijden
zonder teken van verstand,
die de hemel moet verblijden,
die de kroon der wijsheid spant.
Ziet hoe tere is de Here,
die ’t al draagt in zijne hand.
O Heer Jesu, God en mensen,
die aanvaard hebt deze staat,
geef mij, dat ik door uw wense,
geef mij door uw kindsheid raad.
Sterk mij door uw tere handen,
maak mij door uw kleinheid groot,
maak mij vrij door uwe banden,
maak mij rijk door uwe nood,
maak mij blijde door uw lijden,
maak mij levend door uw dood!
Luid klokjes klingelingeling,
luid klokjes kling.
Luid klokjes klingelingeling,
luid klokjes kling.
Laat de boodschap horen,
Jezus is geboren.
Met die blijde klanken,
willen wij God danken.
Luid klokjes klingelingeling,
luid klokjes kling.
Kling klokjes klingelingeling,
kling klokjes kling.
Kling klokjes klingelingeling,
kling klokjes kling.
Kerstmis is gekomen,
met zijn groene bomen.
En in alle landen,
gaan de kaarsjes branden.
Kling klokje klingelingeling,
kling klokje kling. (3x)
Midden in de winternacht, ging de hemel open.
Die ons heil der wereld bracht, antwoord op ons hopen
Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!
Vrede was er overal, wilde dieren kwamen
Bij de schapen in de stal, en zij speelden samen.
Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!
Ondanks winter sneeuw en ijs bloeien de bomen,
want het aardse paradijs is vannacht gekomen.
Elke vogel zingt zijn lied, herders waarom zingt gij niet
Laat de citers slaan, blaast de fluiten aan
Laat de bel, laat de trom, laat de beltrom horen:
Christus is geboren!
Zie daar staat de morgenster, stralend in het duister
Want de dag is niet meer ver, bode van de luister
Die ons weldra op zal gaan, herders blaast uw fluiten aan
Laat de bel bim-bam, laat de trom rom-bom
Kere om, kere om, laat de bel-trom horen
Christus is geboren!
Nu zijt wellekome Jesu, lieve Heer,
Gij komt van alzo hoge, van alzo veer.
Nu zijt wellekome van de hoge hemel neer.
Hier al op dit aardrijk zijt Gij gezien nooit meer.
Kyriëleis.
Herders op den velde hoorden een nieuw lied,
dat Jezus was geboren, zij wisten ’t niet.
"Gaat aan gene straten en gij zult Hem vinden klaar;
Bethl’em is de stede, daar is ’t geschied voorwaar."
Kyriëleis.
Wijzen uit het Oosten, uit zo verren land,
zij zochten onzen Here met offerand.
Z’ offerden ootmoediglijk mirr’, wierook ende goud
t’ ere van dat kindeke, dat alle ding behoudt.
Kyriëleis.
O denneboom, o denneboom,
Wat zijn uw takken wonderschoon
Ik heb u laatst in ’t bos zien staan,
Toen zaten er geen kaarsjes aan.
O denneboom, o denneboom,
Wat zijn uw takken wonderschoon
Uitgebreide, alternatieve versie
Oh denneboom, oh denneboom,
hoe lief zijn mij uw blaad’ren
Het groeit in barre wintertijd
als sneeuw op aarde licht verspreidt.
Oh denneboom, oh denneboom,
hoe lief zijn mij uw blaad’ren
Oh denneboom, oh denneboom,
ik houd u trouw in waarde.
Gij hebt zo vaak in kerstmistijd
door zoveel schoons mijn hart verblijd.
Oh denneboom, oh denneboom,
ik houd u trouw in waarde.
Oh denneboom, oh denneboom,
wat wil uw kleed mij leren.
Gij bloeit en groeit ten alle tijd
en voorspelt ons standvastigheid.
Oh denneboom, oh denneboom,
wat wil uw kleed mij leren.
Duits (origineel)
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Wie treu sind deine Blätter!
Du grünst nicht nur zur Sommerzeit,
Nein, auch im Winter, wenn es schneit
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Wie treu sind deine Blätter!
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Du kannst mir sehr gefallen!
Wie oft hat schon zur Winterszeit
Ein Baum von dir mich hoch erfreut!
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Du kannst mir sehr gefallen!
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Dein Kleid will mich was lehren:
Die Hoffnung und Beständigkeit
Gibt Mut und Kraft zu jeder Zeit!
O Tannenbaum, o Tannenbaum,
Dein Kleid will mich was lehren!
O, hoe heerlijk, hoe begeerlijk
Zijt ge, o dag van zaligheid
’t Mensdom was verloren
Christus is geboren
Jubel, jubel nu, o christenheid
O, hoe heerlijk, hoe begeerlijk
Zijt ge, o dag van zaligheid
Christus daalde neder
Bracht tot God ons weder
Jubel, jubel nu, o christenheid,
O, hoe heerlijk, hoe begeerlijk
Zijt ge, o dag van zaligheid
Ook des hemels koren
Doen hun loflied horen
Jubel, jubel nu, o christenheid.
O Kindeke klein, O Kindeke teer,
Uit hoge hemel daalt Gij neer.
Verlaat uw Vaders heerlijk huis,
Wordt arm en hulploos,
Draagt een kruis,
O kindeke klein, O kindeke teer.
O Kindeke klein, O Kindeke teer,
Gij zijt onz’ uitverkoren Heer.
Ik geef U heel het harte mijn.
Ach, laat mij eeuwig bij u zijn.
O Kindeke klein, O Kindeke teer.
Blinkt de ster niet aan den hemel?
Ja, de vreugde straalt op aard
En het veld is vol gewemel,
Bij de blijde bedevaart.
Laat ons gaan naar Bethlehem,
Knielen we rond het kribbeken neer,
Lovend Jezuken, onzen Heer.
Stoet bij stoet, komt aangetreden,
Arm en rijk, en jong en oud,
Met hun zangen en gebeden,
Met hun giften en hun goud.
Maar de statigste aller stoeten,
Is de stoet der arme liên,
Die het kribbekind gaan groeten,
En hun needrig hert hem biên.
Maar de zangrigste aller zangen,
Is de zang der kindren klein,
’t Liedjen onzer dichte rangen,
’t Liedjen onzer hertjes rein.
Arme kleinen, treedt dan veuren,
In het helderglanzend licht,
Dat, door d’open stalledeuren,
Straalt van Jezus’ aangezicht.
Stille Nacht, Heilige Nacht.
Davids Zoon, lang verwacht,
die miljoenen eens zaligen zal
werd geboren in Bethlehems stal.
Hij, der schepselen Heer
Hij, der schepselen Heer.
Hulp’loos kind, heilig kind,
dat zo trouw zondaars mint.
Ook voor mij hebt Ge Uw rijkdom ontzegt,
werd Ge in stro en in doeken gelegd.
Leer m’U danken daarvoor
Leer m’U danken daarvoor.
Stille Nacht, Heilige Nacht,
Heil en vree wordt gebracht,
aan een wereld, verloren in schuld.
Gods belofte wordt heerlijk vervuld.
Amen! Goden zij eer,
Amen! Goden zij eer.
(Katholieke versie)
Stille nacht, heilige nacht,
Alles slaapt, sluimer zacht.
Eenzaam waakt het hoogheilige paar,
Lieflijk Kindje met goud in het haar,
Sluimert in hemelse rust
Sluimert in hemelse rust.
Stille nacht, heilige nacht
Zoon van God, liefde lacht
Vriend’lijk om Uwe God’lijke mond,
Nu ons slaat de reddende stond,
Jezus van Uwe geboort’,
Jezus van Uwe geboort’.
Stille nacht, heilige nacht,
Herders zien ’t eerst Uw pracht;
Door der eng’len alleluja
Galmt het luide van verre en na:
Jezus de redder ligt daar,
Jezus de redder ligt daar.
Ons is geboren een Kindekijn
Nog klaarder dan die zon-ne
Dat zal ons aller vroude zijn
Al tot der engelen won-ne
Die sterren geven ons licht en schijn
Al door de hemel gedrongen
Maria die heeft haar lieve Kind
Met ganser minne gewonnen
Zij legd’hem in een kribbekijn
Met hare sneeuwwitte handen
Zij kuste hem voor zijn mondelijn
Des had haar zeer verlangen
at Kindekijn speelde der moeder toe
Met zijne kleine armkens
Het lachte haar alzo zoetelijk toe
Met blijde blinkende oogskens
Wel U, wel U, jonkvrouwelijn
Der zoeter weerder stonden
Dat u dat zoete Kindekijn
Met minne heeft gewonnen.
Te Bethlehem is geboren,
het God’lijk Kindekijn.
Dat heb ik uitverkoren,
Zijn dienaar wil ik zijn.
Eja, eja! Zijn dienaar wil ik zijn!
O, Kindeke geboren, zo arm in ene stal.
Wil onze bee verhoren,
gij Koning van ’t heelal.
Eja, eja! Gij Koning van ’t heelal.
Als ik eenmaal zal scheiden,
o God van eeuwigheid.
Moog’ dan Uw hand mij leiden,
naar uwe heerlijkheid.
Eja, eja! Naar Uwe heerlijkheid.
Sint Jozef bereidde die wondere nacht
van ’tzuiverste strooisel een beddeke zacht
daarop heeft Maria met schamele vlijt
haar schreiende Kindje te slapen geleid.
Susa Nina, ’t Hemelse hof in een arme stal
en engelen wieken naar ’t aardse dal
Susa Nina, voor de koning van ’t heelal.
De herders ontwaakten in ’t schitterend licht
aan hen werd de troostende boodschap gericht
een boodschap van vrede vanuit ’t paradijs
aan alle de goeden van wille zij peis!
Susa Nina, ’t Hemelse hof in een arme stal
en engelen wieken naar ’t aardse dal
n vullen de sferen met feestgeschal
Susa Nina, voor de koning van ’t heelal.
Nog steeds brengt het Kindje zijn boodschap van vree
voor alle goedwilligen onder ons mee
een boodschap van vrede, van heldere kracht
een boodschap van licht in de donkere nacht.
Susa Nina, ’t Hemelse hof in een arme stal
en engelen wieken naar ’t aardse dal
en vullen de sferen met feestgeschal
Susa Nina, voor de koning van ’t heelal.
‘t Is geboren het God’lijk Kind,
komt, herders speelt op uw feestschalmeien.
‘t Is geboren het God’lijk Kind,
dat ons allen zo teer bemint.
Ik zie een engel die daar gezwind,
dalend over de groene weiden.
‘k Zie een engel die daar gezwind,
bij hun schaapjes de herders vindt.
Schrikt niet, herders, weest blijgezind,
laat uw schaapkes in die valleien.
Schrikt niet, herders, weest blijgezind,
daar gij eerst de Verlosser vindt.
In een stal ligt dat God’lijk Kind,
op wat stro moet ‘t zijn leden spreien.
In een stal ligt dat God’lijk Kind,
waar zijn moeder ‘t in doekjes windt.
Hoort, hoe klagende zucht de wind,
Jezus ogen zo bitter schreien.
Hoort, hoe klagende zucht de wind,
daar Gods lijden op aard’ begint.
Zondaars boos, weent uw ogen blind,
laat u Jezus niet meer verbeien.
Zondaars boos, weent uw ogen blind,
daar Gods lijden de dood verwint.
‘t Is geboren het God’lijk Kind.
Door de liefde wilt ontwekken,
spoed u herders op de baan,
om naar Bethlehem te trekken,
en om naar de stal te gaan.
Vrede, vrede, vrede op aard aan alle mensen,
die van goede wille zijn.
Wie komt hier ons ruste storen,
in het midden van de nacht,
door zo blijde jubelkoren,
samenspelend onverwacht.
Vrede, vrede, vrede op aard aan alle mensen,
die van goede wille zijn.
Vreest niet herders, ’t zijn goê maren,
van een onverwachte vreugd,
die ’k u lieden kom verklaren,
weest nu, herders, al verheugd.
Vrede, vrede, vrede op aard aan alle mensen,
die van goede wille zijn.
’t Is de Messias die op heden,
uit een maagdelijn gebaard,
ons de rust brengt en de vrede,
uit de hemel, op de aard.
Vrede, vrede, vrede op aard aan alle mensen,
die van goede wille zijn.
Waar reist ge heen, zo in de nacht,
drie koningen, drie koningen,
beladen met uw garvenvracht, drie koningen?
We volgen alle drie Gods ster,
die wenkt ons aan de einder ver,
en straalt als nooit een sterre straalt,
want God is op de aarde gedaald.
Gloria, Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Waar reist ge heen, zo onverstoord,
drie koningen, drie koningen,
uw kemels stappen immer voort, drie koningen?
Te Bethlehem in ’t stille dal,
daar staat een nederige stal,
daar is’t dat God zijn woning koos,
terwijl het buiten hevig vroos.
Gloria, Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo
Waar reist ge heen, zo wel gemoed,
drie koningen, drie koningen,
Ge wuift ons toe met blijde groet, drie koningen?
We dragen goud en wierook mee,
de mhyrre ook van peis en vree,
want dat alleen past voor het kind,
dat in zijn smart ons vreugde wint.
Gloria, Gloria
Gloria in excelsis Deo
Gloria in excelsis Deo.
Wij komen tezamen onder ’t sterreblinken,
een lied moet weerklinken voor Betlehem.
Christus geboren zingen d’eng’len koren.
Venite adoremus, venite adoremus,
venite adoremus, Dominum.
Drie wijzen met wierook kwamen er van verre,
zij volgden zijn sterre naar Betlehem.
Herders en wijzen komen Jezus prijzen.
Venite adoremus, venite adoremus,
venite adoremus, Dominum.
Ook wij uitverkoren mogen U begroeten
en kussen Uw voeten, Emmanuël.
Wij willen geven hart en geest en leven.
Venite adoremus, venite adoremus.
Slaap zacht in deze donk’re nacht.
O god’lijk kind slaap zacht
Geboren in een stal zo arm,
Wij herders houden wacht
Wij waken tot de dag begint,
Sluit d’oogjes toe Gij hemels kind
Slaap zacht, slaap zacht,
Lieflijk kindje slaap zacht!
Op ’t harde bedje ligt gij neer,
O, god’lijk kind slaap zacht,
Met stro een weinig toegedekt,
In deze koude nacht.
Gij kwaamt voor onze zaligheid
Gij, Heer en God van eeuwigheid.
Slaap zacht, slaap zacht,
Lieflijk kindje, slaap zacht!
O nacht, nog klaarder als de dag
O nacht, vol hemels licht
Die God op aard geboren zag
Als klein en lieflijk wicht
Die God op aard geboren zag
Als klein en lieflijk wicht.
Komt, vieren wij met blij gemoed
De kerstnacht zoet en schoon
Waarop de Heer van alle goed
Een kribbe kreeg voor troon.
Hij die aan alles ’t leven geeft
En zelfs een musje voedt
Ziet hoe van kou Hij schreit en beeft
Met melk nu leven moet
Ziet hoe van kou Hij schreit en beeft
Met melk nu leven moet.
Komt allen bij en vreest niet meer
Voor u werd God een kind
Hij strekt naar u zijn armkes teer
Och, hoe Hij u bemint
Hij strekt naar u zijn armkes teer
Och, hoe Hij u bemint.
’k Aanbid U, Koning lief en klein
Hoe zoet toch is uw dwang
Ik wil uw trouwe dienaar zijn
Mijn levensdagen lang
Ik wil uw trouwe dienaar zijn
Mijn levensdagen lang.