Weerspreuken
Als de kat in januari in de zon ligt,
ligt ze in februari achter de kachel.
Zonneschijn op nieuwjaarsdag
betekent dat je veel appelen verwachten mag.
Als het Driekoningen is in ‘t land,
komt de vorst in het vaderland. (6 jan.)
Als het vriest op Driekoningendag,
dan vriest het dertien weken lang.
Als Nieuwjaarsnacht is stil en klaar,
beduidt dit vast een heel goed jaar.
Als het op dertiendag vriest,
‘t vriest dertien weken lang.
(13de dag na Kerstmis = 6 januari)
Als het op Hilarius vriest,
de boer zes weken niest.
Als in januaar de vorst niet komen wil,
dan komt hij zeker in april.
Als januaar ons brengt een strenge vorst,
lijden wij des zomers geen honger en dorst.
Als het vriest op St. Sebastiaan (20 jan.)
dan is het op 2 febr. met de vorst gedaan.
Als in januari de muggen zwermen,
moogt ge in maart de oren wermen.
Als de dagen lengen,
gaat de winter strengen.
Dooien op Sint Aldegonde,
vult de kelder met een vloed van zonde.
Een dooi zonder regen of wind,
is niet waard dat ‘t eraan begint.
Geeft januari een sneeuwtapijt,
dan zijn we gauw de winter kwijt.
Geeft St. Hilarius (13 januari) zonneschijn,
weldra zal het kouder zijn.
Geeft Sint Sulpitius (17 jan.) schoon ijs,
dan is de lente goed en wijs.
Heeft januari koude en droge dagen,
dan zal in februari sneeuw u plagen.
Is januari te warm,
dat dan de hemel zich erbarm!
Is Sint Paulus ( 25 jan.) klaar,
wacht dan een heel goed jaar.
Is ‘t op Sint Vincentius (22 jan.) zonneschijn,
zo zal er in de schuren koren zijn.
In de louwmaand mag het vriezen,
de stenen uit de grond.
De boer en zal niet kniezen
maar vindt dat heel gezond.
Januari zonder regen
is voor de boer een zegen
Knapt januari niet van de kou,
dan zit men ‘s zomers in de rouw.
Komt de wind uit het noorderland,
lang houdt het weder stand.
Met St. Antonius (17 januari) lengen de dagen zoveel als het eetmaal van een monnik.
Maakt St. Teunis (17 januari) de brug (het ijs),
St. Sebastiaan (20januari) slaat ze stuk.
Met Driekoningen lengt de dag
zoveel een geitje springen mag.
Nevels in januari opgestaan,
brengt een natte lente aan.
Nieuwjaarsnacht schoon en klaar
beduidt een vruchtbaar jaar.
Op een milde januari volgt vaak een gure lente en een hete zomer.
Sint Pauwel (15 januari) is de eerste der drie harde koppen.
St. Anthonius (17 januari) schoon en helder,
vult het vat en ook de kelder.
St. Antone met zijn verken,
zoete naam Sebastiaan (20 januari),
koud en kil is‘t in de kerken
en bevroren ligt de baan.
St. Antoon (17 januari) en St. Sebastiaan (20)
komen met het hardste van de winter aan.
Schijnt de zon op nieuwjaar,
dan wordt het een goed appeljaar.
St. Antoon (17 januari) en St. Sebastiaan (20 januari), hebben harde koppen aan.
St. Pieterstoel (18 januari) bevroren,
een droog jaar geboren.
Sint Sebastiaan, die ‘t were maakt,
doet het vriezen, dat het kraakt.
Staat St. Pieters‘ stoel te Rome
in de sneeuw of in het nat:
d‘r staat een vochtig jaar te komen,
het kan niet missen dat.
Sint Fabiaan en Sint Sebastiaan (20 jan)
doen het sap in de bomen gaan.
Vriest het op de elfde nacht,
zes weken vorst wordt er verwacht.
Valt in januari de sneeuw heel dik,
dan is bij ‘t hooien de boer in zijn schik.
Zoals januaar is,
zo is juli.
Alle maanden van het jaar
vrezen een mooie februaar.
Als vroege krokussen bloeien,
zullen ze met koude stoeien
Als met Lichtmis de zon schijnt op de toren,
krijgt men nog zoveel sneeuw als tevoren.
Al is de sprokkel nog zo fel,
ze heeft vijf schone dagen wel.
Als de kat in februari in de zon ligt,
moet zij in maart weer achter ‘t vuur.
Als er te Lichtmis druppeltjes aan de doornhagen hangen, is ‘t schoon vlas te wegen.
Als de muren uit gaan slaan,
is ‘t met de vorst snel gedaan.
Blazen de muggen in februari alarm,
houd dan in maart de oven warm.
Brengt Lichtmis wolken en regen mee,
is de winter voorbij en komt niet meer.
Dooi op St. Valentijn (14 februari),
doet veel water in de wijn.
De nacht van St. Pieters’ stoel (22 februari)
duidt aan hoe veertig dagen ’t weer zal staan.
Februari nat, vult schuur en korenvat.
Februari muggendans,
geeft voor maart een slechte kans.
Februari is nooit zo goed,
of het vriest wel een hoed.
Februari met vorst en wind,
maakt weldra de Pasen blind.
Februari komt verklaren,
dat men hout en kool moet sparen.
Gaan de mieren al aan ‘t sparen,
zal kou en vorst wis niet sparen.
Groeit in februari het gras,
met Pasen een dikke jas.
Geeft sprokkelmaand de winter niet,
hij is voor Pasen in ‘t verschiet.
Geeft Lichtmis klaverblad,
met Pasen sneeuw op het pad.
Hagelt en dondert het in februari, dan mag men rekenen op een mooie herfst.
In februari al de lente?
Dat geeft broden zonder krenten.
In de korte maand regen,
s vette mest een zegen.
Is februari te warm,
vele planten worden arm.
Is februari zacht en stil,
dan komt de noordenwind in april.
Is het klaar op de dag van St. Valentin, (14 feb)
dan vriest het rad van de watermolen in.
Klaar weer op St. Silvijn (17 feb), het kan nog twee maanden winter zijn.
Komt februari met goed weer,
dan vriest ’t in voorjaar des te meer.
Kort maandeke is vaak ook het stort maandeke.
Na weerlicht in buien,
komt sneeuw en koude aankruien.
Nooit is de schrikkelmaand zo fel
of ze geeft haar vijf zomerse dagen wel.
Op schrikkeldag,
gaat de zon vaak overstag.
Op februari tien,
houdt de winter voor gezien.
Regen in Sinte Walburgisnacht (25 februari),
heeft de kelder steeds volgebracht.
Schijnt de zon met Lichtmis hel,
komt vaak vorst nog streng en hel.
Slaat de rook uit de schoorsteen naar beneden, behoort ‘t droge weer tot het verleden.
Schijnt morgenrood je tegen,
dan dreigt februari met regen.
Sint Romanus hel en klaar,
wijst ons op een vruchtbaar jaar.
Sprokkelmaands regen
is grasmaands (april) zegen.
Sint Matthijs (24) breekt het ijs,
maar wil het ijs niet breken,
dan vriest het nog zes weken.
‘s Morgens wit berijpte daken,
zal ‘t gauw tot nattigheid geraken.
’t Is voor de oogst bijzonder goed,
als’t op Sinte Appolonia (9 februari) waaien doet.
Vliegt de mug in februaar,
dan huivert men het ganse jaar.
Water op Sint Agata is melk in de boterkarn.
Zoet weer in de korte maand,
is niet gelijk ’t betaamt.
Als vorst de veertig martelaars (10 maart) brachten, dan houden zij die veertig nachten.
Geeft maart al veel gedonder,
dan is een witte Pasen geen wonder.
Als maart is zacht in wil,
verwacht men een koude april.
Danst het lammetje in maart,
april pakt het bij de staart.
Donder in het groene hout,
geeft een zomer nat en koud.
Die zichzelve wel bemint, wachte zich voor maartse zon en aprilse wind.
Droge maart, natte april, koele mei, vullen de schuur en de kelder erbij.
Droogte en veel stof in maart,
is de boer heel wat waard.
Dondert het in de maand van maart,
in mei dekt de sneeuw de aard.
Een droge maart is goud waard,
als het in april maar regenen wil.
Een koekoeksroep ter helft van meert
is voor den boer een daalder weerd.
Een droge maartewind,
maakt de boer goed gezind.
Is het weer op St. Gregorius (12 mrt) dol,
dan kruipt de vos reeds uit zijn hol.
Maar is hij schoon en zonder vlagen,
hij schuilt nog veertien dagen.
Is op St. Rupert (27 maart) de hemel rein,
dan zal hij ‘t ook in juli zijn.
Koude in maart,
dan een lente te paard.
Kom ik door maartje,
leef ik nog een jaartje,
zei de vent en hij stierf op de 1ste april.
Maarte, maarte da‘s een vuile taarte.
Maart roert zijn staart.
Maart niet te droog en niet te nat,
vult de boer zijn kist en vat.
Maartse buien die beduien
dat de zomer aan komt kruien.
Maartse regen brengt geen zegen.
Maartse snee,
doet de akkervruchten wee.
Meert zonder bloemen,
zomer zonder dauwe,
brengen ons op ‘t einde in ‘t nauwe.
Met zuidenwind op Sint Benooi (21 mrt)
neemt het weer een goede plooi.
Muggendans in maart,
voorspelt sterfte onder de schapen.
Natte maart, veel gras.
Nooit is maart zo zoet,
of hij sneeuwt een volle hoed.
Op Onze-Lieve-Vrouwe-Boodschap keren steeds bij ons de zwaluwen were.
Op Sint Jonas, komt dikwijls vuur van pas.
Op Sinte Geertruid,
komt de warmte de grond uit.
Of hij komt of als hij scheidt
heeft maart zijn gif bereid.
Regent het op St. Albinus (1 maart) dat het giet, dan doet de boer dat veel verdriet.
Sint Albijn, verandert suiker in azijn.
Sint-Jozef (19 maart) schoon en goed, een vruchtbaar jaar verhopen doet.
Sinte Mathilde (14 maart) komt uit drie hoeken,
met hagelstenen bakt zij koeken.
Sint Jozef (19 maart) helder en klaar
geeft ons zeker een goed jaar.
Stof in maart is goud waard.
‘t Is in het begin of op het end,
dat maart ons zijn gaven wendt.
Vochtige maart,
de boeren zorgen baart.
Voor oude lieden heeft maart
kwaad in hare staart.
Wat maart niet wil, doet april.
Wie grote bonen wil eten,
moet maart niet vergeten.
Waait de wind in maart te fel,
veel fruit verwacht men wel.
Wie zichzelf bemint,
wacht zich voor maartse wind.
Zaai niet in maart te vroeg,
d‘r is nog tijd genoeg.
Zoals de wind waait op Sint Jozef, zo waait hij een heel jaar.
Zo menig vorst in maart,
zo menig dauw in april.
Als het lammetje danst in maart,
pakt april het bij de staart.
Een droge maart is goud waard,
als het in april maar regenen wil.
Maartse wind en aprilse regen,
beloven voor mei een grote zegen.
Veel wind in maart,
geeft appels in de gaard.
Hoor je de koekoek einde maart
doof dan maar gauw den haard.
Brengt maart storm en wind,
de sikkel is de boer goed gezind.
Aprilvlokjes brengen meiklokjes.
April heeft menige gril.
Sneeuwt april nog op onze hoed,
het is voor de druiven en het koren goed.
April maakt de bloem,
mei bekomt de roem.
April met zijn gril, doet wat hij wil.
Aprilse regen, boerenzegen.
Aprilse regen is de boer zijn zegen.
Aprilletje zoet,
geeft nog wel eens een witte hoed.
Aprilzonne doet water in de tonne.
April veranderlijk en guur,
brengt hooi en koren in de schuur.
April warm, mei koel, Juni nat,
vult boerenschuur en vat.
Aprilse aren, die zijn er alle jaren.
April vult vele zolders,
dankzij de vele donders.
Als ‘t in april regenen wil,
blijven de boeren niet stil.
Als de specht lacht,
dan wordt regen verwacht.
Als het vriest op St. Vital
een natte zomer volgen zal.
Als in april de kevers ontstaan,
zal mei van de koude vergaan.
Als april lacht,
boerke wees voor uw oogst bedacht.
Broedt de spreeuw vroeg in april, schoon een meimaand is op til.
Droge april is niet der boeren wil,
maar aprilse regen
daar is hun veel aan gelegen.
De huwelijkse staat is als april, nu zon, dan storm en dan weer alles stil.
De vrouwen en aprillen,
hebben beiden hun grillen.
De heren en aprillen,
bedriegen wie ze willen.
De donder op de blote doren,
de melkkruik verloren.
Een natte april,
is de boeren naar hun wil.
Geeft april veel regen,
zo brengt het rijke zegen.
Grasmaands gril is hooimaands wil.
Gras dat in april wast,
staat in mei vast.
Is Isidoor voorbij,
dan is ook de noordenwind voorbij.
Is april schoon en rein,
dan zal de mei wilder zijn.
In april heldere maneschijn,
zal de bloesem schadelijk zijn.
Ligt de poes de hele dag op de stoel,
reken dan op een natte boel.
Ne meikever in april
is ne zot die niet weet wat hij wil.
Noordenwind in april en mei,
maakt augustus en september blij.
Op St. Tiburtin na de noen (3 uur namiddag)
worden alle velden groen.
Op Sint-Huige,
valt de sneeuwman in duigen.
Op Sint-Justijn (1 juni)
doodt de kou het venijn.
Om voorjaarsmoeheid te bestrijden,
neem dan kruiden van veld en weiden.
Plant pompoenen op St. Marcusdag vóór zon
ze worden dan zo dik als een ton.
Regen in april en wind in mei
maakt de boerkens blij.
Roze bloeit de appelboom
en wit de peer, dat is heel gewoon.
Sneeuw in april geen nood,
met zware nachtvorst veel meer dood.
Sneeuwt april nog op onze hoed,
’t is voor de druiven en koren goed.
Valt voor Sint Joris geen regen meer,
dan komt er na hem des te meer.
Verschaft april veel schone dagen
dan pleegt de mei de last te dragen.
Wil april niet vertrouwen,
hij is en blijft de ouwe.
Nu lacht hij met zonnegloren, dan gooit hij met hagelstenen om de oren.
Zaait g’op Sint-Ezechiël,
zeker lukt de vlasgaard wel.
Zo lang voor Sint Markus warm,
zo lang na hem koud.
Avonddauw en zon in mei,
hooi met karren op de wei.
Als de meie zal dauw verspreiden,
zult ge hebben groene weiden.
Als de bij naar huis toe vlucht,
zit er regen in de lucht.
Al is Mamertus oud en grijs, hij houdt van vriezen en van ijs.
Als de eikels in mei gaan bloeien, zal alles volop gaan groeien.
Als ’t op St. Filippus regent, is de oogst gezegend.
De mei tot jubelmaand verkoren,
heeft toch nog rijm achter de oren.
De zomer in de meie,
zet oude lieden aan het vrijen.
Donder in mei, geeft gras in de wei.
Een natte mei geeft boter in de wei.
Een landman trouw aan de mode,
mist met Sint Jan zijn pels nog node.
Het grasken dat in april wast, staat in mei vast.
Is mei nat, een droge juni volgt haar pad.
Is het klaar met Petronel,
dan meet men vlas met een el.
In de maand mei leggen alle vogels een ei,
behalve de kwartel en de griet,
die leggen in de meimaand niet.
Het kan vriezen tot in mei tot de ijsheiligen zijn voorbij.
Het is een wenk, reeds lang verjaard,
‘t vriest even vaak in mei als ‘t vriest in Maart.
Hoe meer onweer in mei, zoveel minder in de herfst.
Is ‘t koud en bloeit de meidoorn,
veel van haar pracht gaat verloren.
Is het weer in mei te mooi,
dan krijgt de schuur maar weinig hooi.
Kamillegeur in mei, brengt de zomer dichterbij.
Meiregen op het zand, is goud op de plant.
Mei nat,
spek in het vat.
Meikeverjaar, goed jaar.
Mei tot jubelmaand verkoren,
heeft toch rijm achter de oren.
Mei niet te koud en niet te nat,
vult de schuur en ook het vat.
Maart droog, mei nat, veel hooi en zaad zat.
Mag het dauwen in april en mei,
wij zijn in oogst en september blij.
Nachtvorst in Mei,
houdt ‘t jonge groen niet schadevrij.
Onweer in mei, is vruchtbaar getij.
Pancras, Servaas en Bonifaas,
zij geven vorst en ijs helaas.
Roept de houtduif keer op keer,
dan komt er vast en zeker mooi weer.
St. Urbanus en de zon, wijn in de ton.
Scheert de zwaluw over water en wegen,
dan komt of blijft er wind en regen.
’t Staartje van mei, is ’t staartje van de winter.Is het weer in mei zeer mooi, dan krijgt de schuur maar weinig hooi.
Van de bloem, bekomt mei de roem.
Vóór ijsheilige de bloemen buiten,
veelal kan je daar naar fluiten,
wacht af tot ze zijn voorbij,
de bloemen zijn dan blij.
Voor nachtvorst is men niet beschermd,
tot Sint Bonfaas zich over ons ontfermt.
Warme en zachte meiregen geeft schone bloemen en rijke aren.
Wie bonen wil winnen,
moet op Sint-Job beginnen. (10 mei)
Weest op uw hoede en waakt nu wel,
mei baart dikwijls kattenspel.
Zijn in maart de wolken groots en wijd,
in mei is het dan het gewas dat goed gedijt.
Zingt de vink vroeg in de morgen,
dan zal die dag voor regen zorgen.
Zwoele mei, boerengeschrei.
Mei koud en nat,
vult de schuur en ook het vat.
Als het koud en nat in juni is,
dan is de rest van het jaar ook mis.
Als met Merardus (8 juni) buien jagen,
zo duurt de regen vele dagen.
Als het koud en nat in juni is,
dan is de rest van het jaar ook mis.
Als het regent met Barnabas (11 juni)
zwemt de oogst in een waterplas.
Zorgt goed voor de wiegen,
want St. Viet (15 juni) komt met vliegen.
Als de noordenwind in juni gaat,
komt het onweer wel te laat.
Als het op St. Merardusdag (8 juni) regent,
dan regent het zes weken alle dagen.
Als in Juni vocht en koude kwelt,
dan wis voor ‘t hele jaar niets goeds voorspelt.
Blaast juni in de Noordkant,
verwacht veel koren dan op het land.
Sint Jans (24 juni) regen, voor de oogst geen zegen.
Braakmaand nat, ledig schuur en vat.
Donderweer op junidagen, vult de korenaren.
Een boon in juni geplant, geeft vijftig in een hand.
Een wei die in juni niets geeft, is niet waard dat ze leeft.
Gaat juni goed voorbij, dan is men in juli nog blij.
Juni, zesde maand van het jaar,
al het groensel groeit te gaar.
Hoort men in juni de donder kraken,
maakt de boer goede zaken.
In juni weinig regen, voorspelt een grote zegen.
Is Juni nat en guur, wordt alles slecht en duur.
Is het op Sint Antonius (13 juni) nat,
de boer verdrinkt van verdriet zich zat.
Is de lucht ‘s nachts opgeklaard,
mogelijk zich nog nachtvorst openbaart.
Is de zomeravond mistig,
dan is het weer met gaven kwistig.
Juni koud en guur, wordt alles duur.
Juni koud en nat, komt er weinig in het vat.
Juni met veel donder, brengt de oogst ten onder.
Juni regen is Gods zegen.
Komt de zon daarbij,
dan maakt hij boer en stadslui blij.
Komt in mei en juni veel onweer opdraven,
dan is dat goed voor de klaver.
Met een zomerwervelwind, is het weer ons goed gezind.
Mei koel en juni nat, is voor de oogst een ware schat.
Natte zomers, de klavers komen.
Regent het op Sint Barnabas (11 juni),
zwemt de oogst in een waterplas.
Schijnt de zon op Sint Paulijn,
dan zal gans het jaar kermis zijn.
Te veel koude regens in juni aan de rok,
schaden wijn en bijenstok.
Vóór Sint Jan (24 juni) neemt de zee de buien an.
Vliegt de zwaluw hoog, ‘t blijft overwegend droog.
Vlug gras, slecht gewas.
Wat St. Merardus (8 juni) geeft voor weer,
brengt hij ook in de oogsttijd weer.
Wanneer Johannes is geboren, ‘t lengen der dagen is verloren.
Zoals Sint Medardus (8 juni) ‘t weder vindt, blijft hij zes weken met zijn wind.
Als juli druppelen gaat, het geen blaadje droog laat.
Wordt het in juli heet en droog,
dan houdt de winter kwaad betoog.
Als de merel ruit vroeg in de zomer,
wordt de winter kwel en kommer.
Als juli u niet lag te heten,
ge hebt gans augustus om te zweten.
Als het regent op Sint Victor,
de oogst brengt op geen lor.
Bouwt te St. An (26 juli ) de mier haar hopen,
de winter zal niet zacht verlopen.
Blaast juli hard op de donderhoorn,
dan doet dat geen kwaad aan het rijpen van de koren.
Bij klagend geroep van de wulp over ‘t land,
houdt het mooie weer geen stand.
Brengt het bezoek Maria‘s regen,
veertig dagen duurt die zegen.
Brengt juli hete gloed, dan is september goed.
Bouwt St. Anna (26 juli ) mierenbergen,
dan zal ons de winter tergen.
De wakkere hooimaand geeft de zeisen,
de maaier in de hand met vlijt,
daar lege schuren hooi vereisen,
om het vee te voeden in wintertijd.
De Hondsdagen helder en klaar, betekenen een goed jaar.
Brengen zij koelte en regen,
dan is er weinig hoop op zegen.
Geeft Margriet (20 juli) geen zonneschijn,
het hooi zal wel bedorven zijn.
Geen regen op St. Margriet (20 juli)
dan zes weken niet.
Helder op St. Jacobsdag (25 juli ),
veel fruit de boer verwachten mag.
Is juli voor bijen goed,
boer kan dan maar hebben goede moed.
‘s avonds verkeert het weer in nood.
In juli zonnebrand,
wenst ieder op het land.
Is de eerste juli regenachtig,
geheel de maand is twijfelachtig.
Juli broeierige dagen,
wordt gevolgd door donderslagen.
Juli altijd zonneschijn,
dan krijgen we gouden wijn.
Kwalen de kikkers eensgezind,
komt er vast weer met hoge wind.
Mist na regen, brengt geen zegen.
Prijkt juli in hete gloed, dan zijn in het najaar de vruchten goed.
Regent het op St. Margriet (20 juli)
dan krijgen we zes weken lang een natte tied.
Regent het op de Zevenbroedersdag (10 juli),
dat het nog zeven weken regenen mag.
Regen op Sinte Godelief (6 juli)
is de landman nimmer lief,
minstens zes weken regent het.
Slechts in juligloed,
worden oogst en vruchten goed.
Sint. Jacob (25 juli ) warme dagen
doen van kou en armoe klagen.
‘s Nachts regen, ‘s daags zon,
vult schaar, zak en ton.
Vliegen de zwaluwen laag,
nadert een regenvlaag.
Werken met Sint Anna (26 juli) de mieren,
dan zult ge een lange winter vieren.
Wil september vruchten dragen,
dan in juli hitte om te klagen.
Wisselen in juli regen en zonneschijn,
‘t zal naaste jaar voor de boeren kermis zijn.
Zonder dauw geen regen,
heet het in juli allerwegen.
Als de oogstmaand sterk dauwen doet, blijft gewoonlijk het weder goed.
Augustus‘ eerste week heet en laf
veel wintersneeuw wacht maar af.
Als St. Laurens (10 aug.) het hoofd goed staat, houdt men mooi weer.
Als de hoenders kakelen lang en goed, zal ‘t regenen in overvloed.
Als de muggen dansen gaan,
is ‘t met regenen zeker gedaan.
Als schaapjes rustig aan de hemel staan, kan men zonder plu uit wand‘len gaan.
Als Sint Dominicus gloeit,
een strenge winter bloeit.
Als de eerste week van augustus warm is peist dan dat de winter lang wit is.
Begin augustus heet,
lang en wit winterkleed.
Geeft augustus zonneschijn
zeker krijgen we gouden wijn.
Gelijk St. Bartel (24 aug.) waar,
zo ook het ganse najaar.
In augustus regen,
geeft de wijnoogst zegen.
Is het heet op St. Domijn (4 aug.)
dan zal‘t een strenge winter zijn.
Is het warm en voorspoedig weer,
brengt augustus de eerste peer.
Is ‘s avonds de spin op de been,
‘t zal regenen, ‘k wed tien om een.
Laurens (10 aug.) en Bartel (24 aug.) schoon,
de herfst een gouden kroon.
Menigeen heeft ‘t al ondervonden,
wervelwinden zijn aan ‘t augustusweer verbonden.
Noordenwind in augustus opgestaan,
brengt standvastig weder aan.
Ochtendregen, houdt de pelgrims tegen.
Oostenwind met regen,
duurt drie dagen, zes of negen.
Op Sint Laureins (10 aug.) regenvlagen,
zes weken duren de waterplagen.
Regen op Maria Hemelvaart ( 15 aug.)
is weinig wijn en slecht van aard.
Regenboog in d‘avondstond,
leg dan uw hoofd op een zachte grond.
Regent het op Sint Jansonthoofding (29 aug),
dan bederven de noten.
‘s Avonds speelt de zwoelte,
‘s morges is er koelte.
Stekende vliegen, dat kan niet liegen,
zij voorspellen regen allerwegen.
Was augustus heet,
lang en wit het winterkleed.
Wat augustus niet kookt
laat september ongebraden.
Wind in de nacht, water in de gracht.
Geeft begin augustus veel zonneschijn
dan zal het een strenge winter zijn.
Zo d‘eerste week van oogst is heet
dan staat een lange winter gereed.
Zingt de vink in de morgenstond,
zo hij zeker regen verkondt.
Zoals Bartolomeus is,
blijft ‘t gans de herfst gewis.
Als St. Giel (1 sept.) blaast op de horen,
boerkens, zaait dan uw koren.
Als het op St. Gielis (1 sept.) regent,
zal het lang blijven aanhouden.
Als de specht roept: "giet, giet,"
hij bedriegt u niet.
Als ‘t in september dondert,
leveren de granen wel honderd.
Als de eikelen vallen voor Sinte Michiel (29 sept.)
dan snijdt de winter door lijf en ziel.
Als de R is in de maand,
‘t weer niet altijd meer meegaand.
Als in september de donder knalt,
met Kerstmis hopen sneeuw valt.
Die van Leuvenkermis keren,
brengen de winter onder hun kleren.
Zoals Bartolomeus is,
blijft gans de herfst gewis.
De septemberregen
komt de boer heel goed gelegen.
De gerst zaaien met Sint Wijt,
is gerst met zakken kwijt.
Die zijn onkruid een jaar laat staan,
kan zeven jaar uit wieden gaan.
Donder in september, sneeuw in Maart.
De padden wijzen regen aan,
zijn zij ‘s avonds op de baan.
Het weer van Lieve Vrouw Geboort‘ (8 sept.)
duurt gaarne nog een maandje voort.
Is het weder met Matteüs (21 sept) klaar,
‘t voorspelt goede oogst het naaste jaar.
Is ‘t met september heerlijk weer
de herfst zal mooi zijn evenzeer.
In september warme regen,
brengt de boeren rijke zegen.
Vorst in september, zacht in december.
Is september warm, in december koud.
Op een warme september
volgt graag een regenachtige oktober.
Slaat 's avonds de nevel neer
dan brengt de ochtend helder weer.
Is Sint Egidius (1 sept.) heet
't geeft schone herfst met veel zweet.
Mooi weer op Sint Maria geboort (8 sept.)
duurt graag acht weken voort.
Als Maria is geboren (8 sept.)
landman zaai dan vlijtig uw koren.
Rijzen de blaren met Sint Bams (30 sept.),
een vruchtbaar jaar te wegen is.
Regen op Sint Gorgoon(9 sept.),
oktober wordt een demoon.
Sint Lambertus (17 sept.) brengt de kaart bij de haard.
Droog zal 't voorjaar zijn
is 't met Sint Lambert (17 sept.) zonneschijn.
Mattheus (20 sept.) storm en wind: Pasen ook nog een winter vindt.
Mattheus (20 sept.) helder en klaar,
vele stormen verwacht U maar.
Acht dagen zonneschijn
brengt Michiel (28 sept.) om wel te zijn.
Trekt voor Sint Michiel de vogel niet,
geen winter is nog in het verschiet.
Is de nacht van Sint Michiel klaar en hel
dan is de winter koud van gestel.
Met Sint Michiel verdwijnt de hitte.
Sint Michiel steekt het licht aan
Maria Boodschap blaast het uit.
Sint Michiel verbiedt linnen broek
en henneppen kiel.
Zonder onweer, Michielsregen
zachte winter, goede zegen.
Is in de herfst het weer lang klaar,
vroeg is de sternge winter daar.
Ach Here God wat ben ik blij.
De slechte weken zijn voorbij.
Moeder bakt een wafel en zet de fles op tafel.
Zij zingt van kerke keretoe en houd ons deurke toe.
Is het weder warm in September,
krijgen we een harde winter.
Is het 1 september heerlijk weer,
de herfst zal mooi zijn evenzeer.
Is het schoon met st. Giel (1 sept.)
‘t zal zijn tot aan St. Michiel (29 sept.) .
Komen er pluimen aan het riet,
bedenk: het is nazomer en geniet.
Op sint Augustijn (6 sept.),
zullen de onweders over zijn.
Plonst en duikelt eend en gans,
is er voor regen kans.
Stekelen maaien, is stekelen zaaien.
St. Michiel (29 sept.)
brengt de winter onder zijn kiel.
Sint Mauritius helder,
schepen naar de kelder.
September regen op ‘t zaad
komt het boerke wel te staad.
Septemberregen
komt de druiven gelegen.
‘t Weer dat sint Gillis (1 sept.) biedt,
en eindigt voor vier weken niet.
Valt het loof vroegtijdig van de bomen
dan is de winter niet te schromen.
Vallen de eikels voor sint Michiel (29 sept.) ,
snijdt de winter door lijf en ziel.
Vorst in september, zacht in december.
Vertoont zich Maurititius (22 sept.) klaar,
vele stormen verwacht u maar.
Wieden en delven, beloont zich zelven.
Zo het in september dondert,
leveren de granen wel honderd.
Als de bomen zich ontkleden,
gaan de mensen zich meer kleden.
Als ‘t regent op Sint Bavis (1 okt.),
regent ‘t op Kerstmis.
Als ‘t waait en vriest in oktober nacht,
dan verwachten wij een januari zacht.
Als Simon en Judas henen gaan,
dan komt de winter aan.
Brengt oktober veel vorst en wind,
zo zijn januari en februari zeer mild.
Blinkt oktober in zonnegoud,
de winter volgt dan snel en koud.
Brengt oktober vorst en sneeuw,
men hoort des winters klaaggeschreeuw.
Draagt de haas nog zijn zomerkleed,
dan is de winter nog niet gereed.
Gelijk Ursula (21 okt.) begint,
zo de winter volindt.
Houd de boom de bladeren lang,
wees dan voor een lange winter bang.
Houden de kraaien school,
zorg dan voor hout en kool.
Is oktober warm en fijn,
het zal een scherpe winter zijn.
Is oktober nat en koel,
wordt de winter zacht en zwoel.
In oktober veel regen,
voor het kerkhof altijd zegen.
Komt van het land de veldmuis,
breng dan turf en hout in huis.
Koude oktober,
zachte nieuwjaarsmaand.
Kruipen muizen in de grond,
ze maken een strenge winter kond.
Met Sint Remi, begint er de winter.
Met Sinte Severijn,
kan ‘t al winter zijn.
Oktober met veel regendrang,
maakt de sterke man nog krank
Oktober met groene blaân,
duidt een strenge winter aan.
Oktoberweer, Maartweer.
Regen met sint Denijs (9 okt.)
voorspelt natte winter en weinig ijs.
Sint Gallen, laat de sneeuw vallen.
Treedt Gomarkus (11 okt.) met droogte in,
een natte winter in ‘t begin.
Tot het vallen van het blad,
geuren doet het duizendblad.
Verdwijnt de boer van de akker,
dan worden hond en jager wakker.
Volgen op sint Gommaris droge dagen,
de zomer zal door veel nat mishagen.
Wie veel noten kan klippelen,
zal nog van de kou gaan trippelen.
Regenboog tegen de nacht, brengt water in de gracht.
Wie met Lukas zaait,
‘t jaar daarop met genoegen maait.
Worden de bladeren geel en krom,
kijk dan maar naar de kachel om.
Warme oktoberdagen, februarivlagen.
Zoals het weer van st. Ursula (21 okt.) is,
zal ook de winter wezen.
Schijnt in de wijnmaand volop de zon dan kent de winter geen pardon.
Zo oktober zo ook maart,
dat heeft zich immer wel bewaard.
Zoals de weersheilige het eind oktober heeft gedaan, zo zal Allerheilige ermee verder gaan.
Als het in november ‘s morgens broeit wis dat het ‘s avonds loeit.
Allerzielensneeuw voorspelt een zacht voorjaar.
Als vroege krokussen bloeien,
zullen ze met koude stoeien.
Allerzielen zonder vuur
spaart geen brandhout uit de schuur.
Als Allerzielen zacht begint,
volgen veel regen en veel wind.
Als op st. Merten (11 november) de ganzen op ‘t ijs staan, moeten ze met Kerstmis door ‘t slijk gaan.
Brengt sinte Maarten zonneschijn
‘t zal een koude winter zijn.
Brengt het najaar helder weer, ‘t zal des winters stormen op het meer.
Brengt ons de late herfst neveldagen,
dan zal de sneeuw ons ‘s winters plagen.
De dag aan st. Cecilia gewijd,
is de maatstaf voor wintertijd.
Donder in november laat een goed jaar verhopen.
De elfde maand van ‘t jaar,
bij ‘t vuur brengt al te gaar.
De velden geschoren,
de winter geboren.
Geeft Allerheiligen zonneschijn
dan zal het spoedig winter zijn.
Is op sint Maarten nog loof aan de bomen
zo moogt ge van een strenge winter dromen.
Is de hemel al te blauw,
spoedig wordt hij dan weer grauw.
In november hard begin,
in de winter zoet gewin.
Maria‘s opdracht klaar en hel,
maakt de winter streng en fel.
Met Allerheiligen (1 nov.) vochtig weer,
volgen sneeuwbuien keer op keer.
November heeft op de loer gelegen,
en komt tevoorschijn met veel regen.
November laatste noot,
vult altijd de sloot.
November streng en koud,
niet lang zich staande houdt.
November met zijn regenvlagen,
brengt verkoudheid, jicht en andere plagen.
November heeft maar dertig dagen,
maar dubbel wind en regenvlagen.
November warm en fijn
‘t zal een harde winter zijn.
Nevels in st. Maartensnacht (11 nov)
brengen winters kort en zacht.
Natte dagen in november
brengen koude in december.
Na helder weer en sombere mist
heeft zeker ook nog vorst in de kist.
Onweer laat in het jaar,
vorst is nog niet klaar.
Rijp aan boom en plant,
houdt geen drie dagen stand.
St. Maarten zet zich met veel dank
bij het haardvuur op de bank.
Sinte Elisabeth doet verstaan,
hoe de winter zal vergaan.
Sint Achuit (27 nov) doet het zaaikleed uit.
Sint Katrien (25 nov)in het wit gekleed, zeven weken sneeuw ons leed.
Sint-Andries (30 nov) brengt de vries.
Staat in november het veld kaal,
dan is het in de zomer voor boeren schraal.
Sneeuw op het slijk,
met drie dagen een harde dijk.
Vertoont november zich met snee,
‘t zal vruchtbaar zijn, ook voor ‘t vee.
Volgt de eerste sneeuw op regen,
dat houdt een harde winter tegen.
Wie houdt van wind,
november bemint.
Wintert ‘t op st. Clemens fel,
wordt de lente klaar en fel.
Zwaait de winter in november al zijn staf,
zijn rijk zal vinden vlug zijn graf.
Zo het loof niet valt voor st. Martijn (11 nov.)
zo al ‘t een harde winter zijn.
Als Kerstmis komt met blommen
dan zal Pasen met sneeuw kommen.
Als de zon met Kerstmis schijnt op de toren, dan is het vlas verloren.
Als met Sint Thomas (29 dec) de dagen lengen,
beginnen de nachten te strengen.
Als ‘t regent in de winter,
is het goed planten in de zomer.
Als met Kerstmis de muggen zwermen
dan moogde met Pasen Uw oren wermen.
Ambrosius (7 dec), patroon van bijen en spreeuwen,
stop nu met waaien en sneeuwen.
Als Sinte Barbara (4 dec) wil,
staat de vriezeman stil.
Als Sint Eligius (1 dec) met ijs begint,
wil hij drie maanden dat tot vrind.
Blaast de noordenwind met decembermaan, dan houdt de winter vier maanden aan.
Brengt december kou en sneeuw in ‘t land,
wast het koren zelfs in ‘t zand.
Droge december, droog voorjaar, droge zomer.
Decembermist, goud in de kist.
December koel en nat,
ledigt gans het korenvat.
Droge december droog voorjaar.
December immer guur en koud,
maakt menig mens de botten oud.
December koud en wel besneeuwd
zo maak maar grote schuren gereed.
December zacht en dikwijls regen,
geeft weinig hoop op rijke zegen.
December koud en in sneeuwgewaad, een jaar voor vruchtbaarheid verraad.
Donder in decembermaand belooft veel wind voor het jaar aanstaand.
De dagen aan ‘t lengen,
de winter aan ‘t strengen.
Decemberwind uit het oost
brengt voor zieken luttel troost.
Een sneeuwjaar is een hooi-jaar.
Groene Kerstmis, witte Pasen.
Heeft men in december slechts vorst en slijk
dan worden de dokters rijk.
Hangt met Kerst ‘t ijs aan de twijgen,
gij zult met Pasen palmen krijgen.
Is december veranderlijk, beste vrind,
dan is heel de winter slechts een kind.
Is op Kerstmis de hemel klaar,
verwacht dan vrij een vruchtbaar jaar.
Is ‘t op Kerstmis nog niet koud,
dan vraagt de winter niet veel hout.
Als Thomas (29 dec) door de bomen raast krijgen we volgend jaar veel appelen bij mekaar.
Is de wind stil met Sint Steven,
dan zal ‘t jaar een goede oogst geven.
Keert de kat haar rug naar het vuur
daar komt sneeuw van op den duur.
Kerstnacht helder en klaar,
geeft een gezegend jaar.
Lucia (9 dec) maakt de langste nacht;
half juni maakt de langste dag.
Plenst in de winter veel regen neer,
dan krijgen we mooi zomerweer.
Silvesterwind (31 dec.) met morgenzonneschijn,
geeft zelden goede wijn.
Sneeuw veel en lang,
maakt de klaver niet bang.
Sint Elooi, brengt geen dooi.
Sinte Lucije, laat de dagen dijen.
Zijn er in december al mollen,
laat de winter met zich sollen.
Sneeuwtapijt, ‘t groen bevrijd.
Sint Nicolaas,
lapt ‘t weer aan zijn laars.
Veel sneeuw op Oudejaar,
veel hooi in ‘t nieuwe jaar.
Veel sneeuw, veel brood.
Wanneer de rook naar de aarde slaat,
wis dat het regenen gaat.
Zoveel ijzelbochten in de winter,
zoveel koren in de oogst.
Noordenwind met volle maan,
kondigt een strenge winter aan.
Zijn de bomen om Kerstmis wit van sneeuw,
ze zijn in de lente wit van bloesem.
Zo hoog in de winter de sneeuw,
zo hoog in de zomer het gras.
Bij het zoeken naar de vrouwen,
loopt het bij de boeren uit de klauwen.
Een boer zonder paard en zonder wagen,
moet zijn zakken zelf maar dragen.
Als men de boer naar het weer gaat vragen,
begint hij meteen al te klagen.
Wie zijn koe op zolder zet,
moet telkens de trap op om ze te melken.
Wordt de boerin in huis echt te duur,
laat haar dan verhuizen naar de schuur.
Heeft men veel land,
dan heeft men ook veel zand.
Als het kalf verdronken is,
moet de koe opnieuw worden gedekt.
Doet de boer zijn behoefte in de struiken,
zul je het binnenshuis niet ruiken.
Wie wind zaait,
zal geen bonen oogsten.
Wie zijn kruis krabt met een riek,
eindigt meestal in de kliniek.
Vergeet niet voor de waterkant te remmen,
anders heb je pech en kun je zwemmen.
Veel kippen betekenen niet altijd veel eieren.
Wie een kuil graaft voor een ander,
zweet zich een bult.
Wie geen koe kan melken,
moet zijn handen thuis houden.
Wie op zijn stoel blijft zitten,
zal nooit op de grond vallen.
Fit na het verblijf in stal en schuur,
rennen de koeien iets wilders in de natuur.
Als er een schaap over de dam is,
heeft het geen natte poten.
Al heeft de boerin nog zoveel vragen,
het jaar heeft niet meer dan 365 dagen.
Vijf koeien en twee vaten bier,
geven stier en boer plezier.
Groeit alleen maar onkruid op het land,
gebruikt de boer niet zijn verstand.
Heeft de boer de pet en pruik niet op,
hij de hele dag met een kale kop.
Verrast de boerin de boer en de maagd in het hooi,
is dat voor die twee, zeker niet zo mooi.
Zit de boer de hele dag op zijn kont,
komt er geen aardappel uit de grond.
De boer hoefde dit jaar niet te maaien,
hij was vergeten om te zaaien.
Wie een kuil graaft voor een ander,
heeft waarschijnlijk niets anders te doen.
Beter hard geblazen, dan een scheet gelaten.
Pakken alle kippen snel de biezen,
heeft de arme haan niets meer te kiezen.
Gaat de boer in de politiek,
worden alle koeien gek en ziek.
Komt de paashaas niet op tijd,
raakt hij zijn eieren niet kwijt.
Als er een schaap over de dam is,
moet men het hek sluiten.
Hoge bomen vallen eerder om.
Hij die goed rust en doet geen werk,
wordt nooit moe en blijft dus sterk.
Een minister zonder koe,
kan altijd nog de burgers melken.
Van de boer krijgt ieder zaadje,
op het land, zijn eigen gaatje.
Wordt de grond niet goed bemest,
groeit het zaadje niet te best.
Een mooie koe zonder stier,
heeft ook maar weinig plezier.
Komt de boer in de recessie,
helpt geen bidden of processie.
Wie zijn billen heeft verbrand,
kan blij zijn dat het de voorkant niet was.
Staat de boer stiekem naar zijn koeien te lonken,
dan is hij waarschijnlijk weer beschonken.
Een arme boer heeft weinig vrienden.
Als het buiten regent, zit je binnen meestal droog.
Een echte stier dekt zonder schroom,
iedere koe ook met condoom.
De koe bij de uiers pakken.
Al is het koren ook nog zo hoog,
als het niet regent, blijft het droog.
Sneeuw met Kerstmis of nieuwjaar,
vindt een echte boer niet raar.
Hoge bomen, branden langer.
Doet de boer zijn behoefte in het stro,
zit de boerin waarschijnlijk op de po.
Ligt de boerin met de knecht in het koren,
kan de boer hun hopelijk niet horen.
Valt er veel regen in mei,
dan is april zeker voorbij.
Na regen komt …regent (volgens het woordenboek).
waar een wil is,
is tenminste wat.
Als het schaap over de dam is,
heeft het geen natte poten.
Wat de boer niet kent
dat vreet hij niet.