De Coloradokever (Leptinotarsa decemlineata) behoort tot de familie van de bladhaantjes (Chrysomelidae) en is ongeveer 10 mm lang en 7 mm breed en duidelijk te herkennen aan de tien overlangse zwarte strepen op de gele dekschilden (volksnaam torretje tienstreep), vijf op elk dekschild.
De kever is vermoedelijk in de eerste wereldoorlog met transporten uit Amerika in Frankrijk geïntroduceerd. De kever kwam in 1922 in de omgeving van Bordeaux zeer veel voor, en heeft zich van daaruit over Europa verspreid.
In Nederland blijkt de kever aan de noordelijke rand van haar klimatologisch bepaalde verspreidingsgebied te zitten en geeft alleen in bepaalde warme jaren schade. In 1937 werd de kever voor het eerst in Nederland in Limburg en Brabant gevonden. In 1938 waren er ten zuiden van de Maas al 161 gemeenten met 607 vindplaatsen bekend en is nog geprobeerd de kever in Nederland uit te roeien door de kevers met man en macht te verzamelen en met gif te bestrijden, maar dit is niet gelukt.
Door de grote vraatzucht van vooral de larven kan bij massaal optreden grote schade aan aardappelgewassen worden aangericht. Bestrijding van deze kever is daarom wettelijk verplicht gesteld.
De invliegende kevers vreten aan de bladranden van de jonge planten en zetten de eieren af op de onderzijde van de blaadjes. De eieren zijn oranje-geel van kleur, ongeveer 1 - 2 mm lang en worden in eilegsels van 15 - 80 stuks keurig naast elkaar met de punt aan het blad gekleefd. Deze legsels zijn kenmerkend voor de Coloradokever. De larven zijn zeer vraatzuchtig, beginnen hun vraat vrijwel altijd aan de bladranden en verslinden vele bladschijfjes. Bij ernstige aantasting worden de planten kaalgevreten tot op de bladstelen.
Zodra de eieren zijn uitgekomen een bespuiting uitvoeren met de daarvoor toegelaten insecticiden. Coloradokevers ontwikkelen gemakkelijk resistentie tegen toegepaste insecticiden, wissel daarom geregeld van merk.
Een pyrethroïde bespuiting is niet zo duur. Gekende merken van pyrethroïden zijn o. a. Decis, Karate zeon of Sumicidin.
Let wel, de kleinere larven L1-L3 gevoeliger zijn dan de L4 larven. Probleem is vaak dat de larven voorkomen in alle stadia. Wacht je te lang met de eerste bespuiting, zodat er veel oranje larven (L4 stadium) aanwezig zijn, dan kan het resultaat teleurstellend zijn. Ook is de kans groot dat larven reeds aan het verpoppen zijn. Dus op tijd starten en de toepassing wellicht een keer herhalen als er nog larven voorkomen in het perceel.
De Coloradokevers zelf zijn moeilijker te bestrijden met pyrethroïden, daarvoor is een andere insecticide beschikbaar. Een middel tegen larven en kevers, dat momenteel beschikbaar is, is Calypso. Deze insecticide heeft ook een langere werking en werkt ook tegen de eieren.
Naast de bestrijding in aardappelen is het ook belangrijk de aardappelopslag goed te bestrijden. Beperk de mogelijkheden voor Coloradokevers om eieren af te zetten in opslagplanten.
De kevers overwinteren in de grond op 20 - 50 cm diepte op percelen waar aardappelen hebben gestaan en komen van eind april tot eind mei weer te voorschijn. De kevers kruipen of vliegen naar jonge aardappelplanten, en zijn daarom eerst vooral langs randen van percelen te vinden.
Wanneer de dagtemperaturen tot boven 17 °C oplopen beginnen de vrouwtjes eieren af te zetten. De legperiode duurt twee à drie weken, en in die periode kunnen de vrouwtjes 300 - 700 eieren produceren.
Vrijwel alle overwinterde kevers sterven kort na de eilegperiode. Afhankelijk van de temperatuur loopt de duur van het eistadium uiteen van 5 - 21 dagen. De jonge grijsachtige larven verorberen eerst de resten van de eischaal en krijgen na enkele dagen de typische vleesrode tot donkerrode kleur. Ze hebben drie paar borstpoten en een duidelijke zwart gekleurde kop. De larven worden verder gekenmerkt door een zwart veld rond de stigmata (ademhalingsopeningen) aan weerszijde van elk lichaamssegment.
Gedurende het larvale stadium, dat 3 - 5 weken duurt, vervellen de larven driemaal. Na de derde vervelling ontstaat de L4 die een oranje rode kleur heeft. Deze graaft zich na enkele dagen in de grond in om te verpoppen. Twee weken later (eind juli - begin augustus) komt uit deze pop de zomerkever te voorschijn, die in augustus op de gewassen worden waargenomen.
In warme zomers duurt de ontwikkeling van ei tot zomerkever ongeveer 35 dagen, maar deze kan in koele zomers tot 70 dagen duren. Vanaf eind augustus verdwijnen de (zomer)kevers in de grond tot het volgend voorjaar.
Afhankelijk van grondwaterstand en harde lagen graven ze zich in tot een diepte van 20 - 50 cm. De overwinterende kevers sterven als de bodemtemperatuur lagere waarden dan -7 °C bereikt.
De gehele ontwikkeling van de Coloradokever en de duur ervan worden sterk beïnvloed door het weer. In zeer warme zomers kan nog een volledige tweede generatie tot ontwikkeling komen; dit behoort in ons land echter tot de zeldzaamheden.
Bij zware regenval worden vaak veel jonge larven en ook wel eihoopjes van het blad gespoeld, waarna deze te gronde gaan. In koude zomers heeft de ontwikkeling een traag verloop.
Toch weet de kever zich in ons klimaat redelijk goed te handhaven en zich in warme zomers (vrij) sterk uit te breiden. Bij temperaturen boven 25 °C en bij gebrek aan voedsel kunnen de volwassen kevers zich in grote zwermen vliegend verplaatsen. De zwermen worden met de wind meegevoerd en kunnen grote afstanden afleggen.